Goldman, Emma - Het kind en zijn vijanden
Het kind en zijn vijanden
Door Emma Goldman
Oorspronkelijke titel:
Verschenen: 1906
Vertaling: Janneke van der Meulen
Digitalisering: Tommy Ryan
Het kind en zijn vijanden
Moet het kind worden beschouwd als een individu, of als een object dat al naar gelang de grillen en hobby’s van zijn omgeving gevormd moet worden? Mij dunkt dat dit voor ouders en opvoeders de belangrijkste vraag is. Of het kind van binnenuit kan groeien, of alles dat hunkert naar ontplooiing daartoe de kans kan krijgen; of dat het kind als deeg gekneed wordt door invloeden van buitenaf - dit alles hangt af van het juiste antwoord op deze fundamentele vraag.
De sterkste individuen worden gedreven door de beste en edelmoedigste verlangens. Ieder gevoelig mens verafschuwt het idee louter als een machine of de spreekbuis van conventies en fatsoen te worden behandeld; de mens hunkert naar persoonlijke erkenning.
Men moet goed beseffen dat de ontwikkeling van de volwassen mens begint bij die van het kind, en dat de gangbare ideeën omtrent opvoeding en onderwijs die op school en thuis - zelfs door liberale en radicale ouders - gehanteerd worden, de natuurlijke ontwikkeling van het kind in de kiem smoren.
Alle bestaande instellingen - gezin, staat, moraal - beschouwen iedere sterke, zuivere, compromisloze persoonlijkheid als hun doodsvijand; alles is er dan ook op gericht de gevoelens en eigen gedachten van het individu vanaf zijn vroegste jeugd in een keurslijf te wringen; ieder individu volgens één en hetzelfde patroon te vormen; niet tot een afgeronde persoonlijkheid, maar tot een geduldige werkslaaf, een beroepsautomaat, een belastingbetalende burger of rechtschapen moralist. Als men niettemin werkelijke spontaniteit aantreft (een zeldzaam genoegen trouwens), is dat niet te danken aan onze onderwijs- en opvoedingsmethoden: dikwijls ontwikkelt het individu zich in weerwil van de barrières in het gezin en daarbuiten tot een zelfstandige persoonlijkheid. Zo’n ontdekking behoort als een ongebruikelijke gebeurtenis gevierd te worden, want de belemmeringen die de groei en ontwikkeling van het karakter in de weg gelegd worden, zijn zo talrijk dat het een wonder is als het kind zijn kracht en schoonheid behoudt en alle pogingen om het meest wezenlijke in hem kapot te maken, weet te doorstaan.
Inderdaad, wie zich heeft bevrijd van de kluisters der gangbare geesteloosheid en stompzinnigheid, wie zich staande kan houden zonder moralistische krukken, zonder de goedkeuring van de publieke opinie - 'persoonlijke luiheid’, noemde Friedrich Nietzsche haar - mag wel degelijk uit volle borst een lied van onafhankelijkheid en vrijheid aanheffen; dat recht heeft hij zich verworven door een trotse en vurige strijd. Deze strijd neemt al op zeer jonge leeftijd een aanvang.
De persoonlijkheid van het kind komt tot uiting in zijn spel, in zijn vragen, in zijn omgang met mensen en dingen. Zijn gedachten- en gevoelswereld worden echter voortdurend verstoord door ingrijpen van buitenaf. Het kind moet zich vooral niet in overeenstemming met zijn aard, met zijn ontluikende persoonlijkheid gedragen. Het moet een ding, een object worden. Op zijn vragen krijgt het bekrompen, conventionele, belachelijke antwoorden terug, die veelal op leugens berusten; en als het met zijn grote, verbaasde, argeloze ogen de wonderen der wereld wil aanschouwen, sluiten zijn verzorgers al gauw de ramen en deuren, en zij laten het kwetsbare wezen verkommeren in een broeierige atmosfeer waarin het vrijuit kan ademen noch bewegen.
In zijn roman Fécondité beweert Zola dat talloze mensen het kind hebben doodverklaard, samengezworen hebben om de geboorte van het kind te verijdelen - een wel zeer gruwelijk beeld, maar de samenzwering tegen de groei en ontplooiing van het kind waarin de beschaafde wereld zich verwikkeld heeft, lijkt mij nog veel afschuwelijker en rampzaliger, want zij leidt tot de geleidelijke vernietiging van verborgen kwaliteiten en eigenschappen en heeft een afstompende en verlammende uitwerking op het maatschappelijk welzijn van het kind.
Aangezien onze opvoeding er in alles op gericht schijnt te zijn het kind van zichzelf te vervreemden, kan ze alleen maar individuen opleveren die vreemden voor elkaar zijn.
Het ideaal van de doorsnee-pedagoog is niet een compleet, afgerond, oorspronkelijk individu; nee, liever ziet hij als resultaat van zijn pedagogische bemoeienissen automaten van vlees en bloed, die zich volledig voegen naar de maatschappelijke tredmolen en de leegheid en saaiheid van ons leven, leder gezin, elke school, opleiding en universiteit wordt beheerst door een dorre, kille, utilitaristische mentaliteit en overspoelt de leerling met een ontzaglijke hoeveelheid denkbeelden, die van generatie op generatie zijn overgeleverd. ‘Feiten en gegevens’, zoals ze genoemd worden, bevatten een hoop informatie die wellicht zeer geschikt is om elke vorm van gezag te handhaven en een groot ontzag voor het belang van eigendom aan te kweken, maar ze vormen een grote belemmering voor het ware begrip van de menselijke ziel en diens plaats in de wereld.
Waarheden die al lang dood en vergeten zijn, opvattingen over de wereld en haar bewoners die zelfs in de tijd van onze grootmoeders al met een laag schimmel waren bedekt, worden nog steeds in de hoofden van de jongere generatie ingepompt. Eeuwige verandering, ontelbare variaties, voortdurende vernieuwing - dat is de kern van het leven. De beroepspedagogen hebben daar geen flauw benul van; de opvoedingssystemen worden in ordners gerangschikt, geclassificeerd en genummerd. Ze missen het krachtige, vruchtbare zaad dat, als het in rijke aarde valt, tot grote hoogten kan uitgroeien; ze zijn versleten, en niet bij machte om spontaniteit op te wekken. Onderwijzers en leraren met dode zielen werken met dode waarden. Kwaliteit moet wijken voor kwantiteit. De gevolgen zijn onafwendbaar.
In welke richting men zich ook wendt, naarstig op zoek naar mensen die gedachten en gevoelens niet meten met de duimstok van het eigenbelang, overal treft men de producten aan van massale tucht in plaats van de vruchten van natuurlijke kenmerken die zich spontaan en in vrijheid ontplooien.
Neen, ‘k vind geen spoor van enig Geestenrijk, ’t is alles aangeleerd - gij hebt volmaakt gelijk.[1]
Deze woorden van Faust zijn bij uitstek van toepassing op onze pedagogische methoden. Neem bijvoorbeeld de manier waarop geschiedenis op school wordt onderwezen. De gebeurtenissen in de wereld worden voorgesteld als een derderangs poppentheater, waarin een paar marionettenspelers de ontwikkelingsgang van de hele wereld hebben bepaald.
En dan de geschiedenis van ons eigen land! Werd ons land niet door de Voorzienigheid uitverkoren om de heerschappij over de wereld te voeren ? En torent het niet hemelhoog boven de andere landen uit? Is het niet de parel van de oceaan? Is het niet weergaloos deugdzaam, ideaal en heldhaftig? Het resultaat van dergelijk onderwijs is een dom, benepen patriottisme, dat blind is voor de eigen beperkingen, halsstarrig en totaal niet in staat om de verdiensten van andere landen te beoordelen. Op deze wijze wordt de geestkracht van de jeugd verzwakt en verdoofd door de overschatting van de eigen betekenis. Geen wonder dat de publieke opinie zo makkelijk gevormd kan worden.
‘Voorgekauwd voedsel’, zo zou boven iedere onderwijsinstelling geschreven moeten staan als waarschuwing voor iedereen die zijn persoonlijkheid en oordeelskracht niet wil verliezen; die zich dan nog liever een grote hoeveelheid lege doppen zou laten voorzetten. In het bovenstaande zijn de veelvoudige belemmeringen die de onafhankelijke geestelijke ontwikkeling van het kind in de weg worden gelegd wel voldoende uiteengezet.
Even talrijk, en niet minder belangrijk, zijn de moeilijkheden waarmee het opgroeiende kind in zijn gevoelsleven te maken krijgt. Kan men niet veronderstellen dat ouders door de tederste en gevoeligste banden met hun kinderen verbonden zouden moeten zijn? Dat zou men inderdaad veronderstellen; en toch is het helaas een feit dat de ouders als eersten de innerlijke rijkdom van hun kinderen kapot maken.
De Schrift leert ons dat God de Mens naar Zijn beeld heeft geschapen, maar dat is allerminst een succes gebleken. Ouders volgen het slechte voorbeeld van hun hemelse gebieder; ze stellen alles in het werk om het kind naar hun beeld te vormen en te kneden. Ze klampen zich hardvochtig vast aan het idee dat het kind louter een onderdeel van henzelf is - een idee dat even onjuist is als schadelijk, en dat het onbegrip over de ziel van het kind en de daar noodzakelijkerwijs uit voortvloeiende slavernij en ondergeschiktheid alleen maar doet toenemen.
Zodra het eerste sprankje bewustzijn het verstand en het hart van het kind verlicht, gaat het zichzelf onwillekeurig vergelijken met de hem omringende mensen. Wat een hardheid en kilheid krijgen zijn grote verbaasde ogen te zien! Al gauw dringt het pijnlijke feit tot hem door dat hij voor zijn ouders en verzorgers niets meer is dan een stuk onbezielde materie, dat alleen op hun gezag gestalte en vorm mag krijgen. De zware strijd die elke denkende man en vrouw moet voeren tegen de politieke, sociale en zedelijke conventies neemt een aanvang in het gezin, waar het kind voortdurend moet vechten tegen de dwang die daar allerwegen op hem wordt uitgeoefend. De categorische imperatieven: je zult! je moet! dit is goed! dat is fout! dit is waar! dat is onwaar! komen als een stortvloed op het argeloze hoofd van het jonge wezen neergedaald en doordringen zijn bewustzijn van de noodzaak zich gewonnen te geven voor de reeds lang gevestigde, onwrikbare begrippen en gevoelswaarden. En toch probeert het kind, met zijn nog verborgen eigenschappen en intuïtie, op zijn eigen, speciale manier de grondslag der dingen, het onderscheid tussen wat gewoonlijk verkeerd, waar en onwaar wordt genoemd, te achterhalen. Het wil zijn eigen weg gaan, want het heeft dezelfde zenuwen, spieren en hetzelfde bloed als degenen die zijn lot menen te kunnen bepalen. Het is mij niet duidelijk hoe ouders kunnen hopen dat hun kinderen ooit zullen opgroeien tot onafhankelijke, zelfverzekerde individuen, als ze alles in het werk stellen om hen in al hun activiteiten - het extra aan talenten en persoonlijkheid, datgene waarin hun kroost zich onderscheidt van henzelf en waardoor het bij uitstek geschikt is om de dragers van nieuwe, stimulerende ideeën te worden - te beperken en te beknotten. Een jonge, kwetsbare boom die door de tuinman wordt gesnoeid en afgeknot om een kunstmatige vorm te krijgen, zal nooit dezelfde majestueuze hoogte en schoonheid bereiken als een boom die op natuurlijke wijze en in vrijheid kan groeien.
Als het kind de adolescentie bereikt, wordt het, afgezien van de beperkingen thuis en op school, geconfronteerd met een grote hoeveelheid gevestigde tradities en maatschappelijke zeden. Zijn verlangen naar liefde en seksualiteit wordt door de meeste ouders met volstrekt onbegrip tegemoet getreden; zij beschouwen dat verlangen immers als iets onbetamelijks en onfatsoenlijks, bijna misdadigs, dat onderdrukt en bestreden moet worden als gold het een verschrikkelijke ziekte. Door de stompzinnigheid van zijn omgeving worden de liefde en tedere gevoelens van het jonge wezen vulgair en smerig gemaakt, zodat ze ofwel totaal de kop ingedrukt, ofwel diep in het binnenste weggestopt worden, als een grote zonde die het daglicht niet mag aanschouwen.
Nog verbijsterender is het feit dat ouders bereid zijn zich alles te ontzeggen, alles op te offeren voor het lichamelijk welzijn van hun kind, dat ze nachtenlang waken en dodelijk ongerust zijn als het gaat om een lichamelijke kwaal van hun tederbeminde kind; gaat het echter om de innerlijke hunkering en verlangens van hun kind, dan laat dat diezelfde ouders koud en onverschillig, en tonen ze geen sprankje begrip - het luide gebons van de jonge geest die om erkenning vraagt, horen ze niet en willen ze niet horen. Integendeel: ze verstikken de welluidende stem van de lente, de stem van een nieuw leven vol van de schoonheid en luister der liefde; ze leggen de lange, magere vinger van het gezag op de jonge keel en smoren het zilveren lied van de individuele groei en schoonheid, van de kracht van liefde en vriendschap - van al die dingen waaraan het leven zijn waarde ontleent.
En toch menen deze ouders dat ze het beste met hun kinderen voorhebben, en voor zover ik weet, is dat bij sommigen inderdaad ook het geval; maar al die goede bedoelingen betekenen onherroepelijk dood en bederf voor de ontluikende knop. In overheids-, zakelijke, maatschappelijke en zedelijke aangelegenheden bootsen deze ouders tenslotte louter hun eigen meesters na door iedere onafhankelijke poging om de kwalen van de maatschappij te analyseren en te verhelpen met geweld te onderdrukken; nooit beseffen zij de eeuwige waarheid dat ze met dergelijke methoden het vrijheidsverlangen en de wil om voor die vrijheid te strijden alleen maar ten sterkste aanwakkeren.
Iedere ouder en onderwijzer zou moeten weten dat dwang altijd verzet oproept. Men toont zich hogelijk verbaasd over het feit dat de meeste kinderen van radicale ouders ofwel de ideeën van hun ouders totaal hebben afgezworen en veelal de oude, gebaande wegen bewandelen, ofwel onverschillig staan tegenover de nieuwe gedachten en de leer van de maatschappelijke vernieuwing. En toch is dat helemaal niet vreemd. Radicale ouders weten dan weliswaar dat geen enkel mens het eigendom van een ander kan zijn; zij houden zich echter krampachtig vast aan het idee dat zij hun kinderen zouden bezitten, en het recht zouden hebben hun gezag over hen te laten gelden. En zo trachten zij hun kinderen volgens hun eigen opvattingen omtrent goed en kwaad te kneden en te vormen en dringen zij hun ideeën niet minder hardhandig aan hun kinderen op dan de gemiddelde katholieke ouder. En evenals de laatstgenoemde houden ze de jongeren voor: ‘Doe wat ik zeg, maar niet wat ik doe.’ Maar met zijn ontvankelijke geest beseft het kind al gauw dat het leven van zijn ouders de ideeën die zij voorstaan, weerspreekt; dat die radicale ouders - net als de vrome christen die zich ’s zondags aan vurige gebeden overgeeft, maar de goddelijke geboden de rest van de week overtreedt - God, priesterschap, Kerk, regering, huiselijk gezag met de mond veroordelen, maar zich in de praktijk blijven aanpassen aan de situatie die ze verafschuwen. En zo kan de vrijdenker er hoog van opgeven dat zijn zoontje van vier de portretten van Thomas Paine of Ingersoll al kan herkennen of weet dat godsdienst stompzinnig is. En de sociaal-democratische vader kan op zijn dochtertje van zes wijzen en vragen: ‘Wie heeft Das Kapital geschreven, liefje?’ - ‘Karl Marx, pa!’ En de anarchistische moeder kan vertellen dat haar dochtertje Louise Michel of Sofia Perovskaja[2] heet, of dat ze de revolutionaire gedichten van Herwegh, Freiligrath of Shelley al kan opzeggen, en dat ze de gezichten van Spencer, Bakoenin of Moses Harman overal tussenuit kan halen.
Dit zijn allerminst overdrijvingen; het zijn de droevige feiten waar ik in mijn omgang met radicale ouders op gestuit ben. Wat zijn de resultaten van dergelijke pogingen om kinderen bepaalde ideeën op te dringen? Niet zelden de volgende. Het kind, dat is volgestouwd met eenzijdige, vaste en onwrikbare ideeën, krijgt er al gauw genoeg van de denkbeelden van zijn ouders na te kauwen en gaat zelf op zoek naar nieuwe gewaarwordingen; hoe inferieur en platvloers deze nieuwe ervaringen ook mogen zijn, de menselijke geest kan geen gelijkvormigheid en monotonie verdragen. En zo belanden die meisjes of jongens die de maag vol hebben van Thomas Paine, in de armen van de Kerk, of ze stemmen voor de imperialisten, alleen maar om de sleur van het economisch determinisme en wetenschappelijk socialisme te ontvluchten; of ze beginnen een hemdenfabriek en houden zich verbeten vast aan hun recht eigendom te vergaren, alleen maar om zich los te maken van hun vaders ouderwetse communisme. Of het meisje trouwt met de eerste de beste, als hij tenminste genoeg verdient, alleen maar om van het eeuwige gezeur over verscheidenheid af te zijn.
Dergelijke ontwikkelingen mogen dan zeer pijnlijk zijn voor ouders die willen dat hun kinderen in hun voetsporen treden; persoonlijk zie ik ze echter als zeer verfrissende en bemoedigende psychische krachten.[3] Ze laten tenminste zien dat een onafhankelijk individu zich altijd zal verzetten tegen iedere druk die van buitenaf op zijn gevoelens en gedachten wordt uitgeoefend.
En, zo zullen sommige mensen vragen, hoe zit het dan met zwakkere figuren, moeten die niet worden beschermd? Jawel, maar om dat te kunnen doen moet men zich realiseren dat het opvoeden van kinderen iets anders is dan massale tucht en discipline. Als opvoeding werkelijk zin wil hebben, moet zij gericht zijn op de vrije ontplooiing en ontwikkeling van de natuurlijke vermogens en behoeften van het kind. Alleen zo kunnen we hopen op een vrije mens en uiteindelijk op een vrije samenleving, waarin het verstoren en dwingen van de menselijke groei onmogelijk zal zijn.
Voetnoten
[1] Vertaling J.J.L. ten Kate, Leiden 1901.
[2] Russisch revolutionaire; pleegde, nadat haar kameraad Zjeljabov in verband met zijn zesde mislukte aanslag op Alexander II gevangen was genomen, op 1 maart 1881 samen met andere leden van de populistische beweging ‘Volkswil’ een succesvolle aanslag op dezelfde Alexander; werd opgehangen (idool van Emma Goldman).
[3] De op p. 67 genoemde Brisbane is wellicht een typisch voorbeeld van dit oppervlakkig gezien zo trieste verschijnsel, dat uiteindelijk kennelijk als 'bemoedigend' moet worden beschouwd.