Pawlowsky, Agnès - Leven en denken van Michael Bakoenin (2014)
Het leven en denken van Michael Bakoenin
Door Agnès Pavlowsky
Originele titel(s): Bakounine 1. Le Revolutionnaire; Bakounine 2. Un regard affûté sur les thèses de Marx; Bakounine 3. Sa critique de l’état toujours d’actualité; Bakounine 4. Ni Dieu, Ni Maître; Bakounine 5. La Morale
Verschenen: 2014
Bron: https://libertaireorde.wordpress.com/2014/03/26/michael-bakoenin-4-god-noch-meester; Le Monde libertaire #46, #47, #48, #49, januari-april 2014
Vertaling: Thom Holterman
Het 200ste geboortejaar van Michael Bakoenin (1814-1876) wordt gebruikt om zijn denkbeelden hernieuwd onder de aandacht te brengen en op de actualiteit ervan te wijzen. Agnès Pavlowsky publiceerde in 2014 in het Franstalige anarchistische weekblad Le Monde libertaire korte impressies over leven en denken van Bakoenin. Ze zijn vertaald door Thom Holterman en nu ook op deze site terug te vinden.
Het leven en denken van Michael Bakoenin
I. De Revolutionaire Activist
Geboren voor revolutie
Bakoenin is een van de hoofdfiguren van het anarchisme. Denker, propagandist, al vroeg aangetrokken door de opstand. Het dreef hem tot revolutionair activisme. Afkomstig uit een aristocratische familie, wordt hij als veertienjarige naar de militaire academie gestuurd om er op zijn zeventiende jaar de graad van artillerieofficier te behalen. Op zijn eenentwintigste breekt hij met zijn milieu en ziet af van een militaire carrière.
In 1840 vertrekt hij naar Berlijn om daar te gaan studeren: Hegeliaanse filosofie. Hij verenigt zich er met de linkse jong-Hegelianen en woont vergaderingen bij van de opstandige studenten. De Russische overheid sommeert hem terug te keren naar Rusland, wat hij weigert. Hij begeeft zich in 1843 naar Zürich en knoopt betrekkingen aan met de Duitse utopische socialist Wilhelm Weitling. Weer wordt hij gesommeerd naar Rusland terug te keren. Maar in plaats daarvan gaat hij, via een verblijf in België, in 1844 naar Parijs. Daar ontmoet hij Karl Marx, George Sand en Proudhon. Van de laatste neemt hij het idee van het federalisme over.
Eind 1844 ontneemt de keizer hem zijn rechten en legt beslag op zijn bezittingen. Zou hij in Rusland zijn, dan was hij naar Siberië verbannen om dwangarbeid te verrichten. In een tijdschrift maakt hij duidelijk dat keizers despoten zijn en roept Polen en Russen op een alliantie te vormen tegen dit despotisme. In november 1847 maakt hij in Frankrijk een bijeenkomst mee ter ere van de Poolse opstand van 1830. Daar wijdt hij uit over de Russische onderdrukking van de bevolking, waarna hij Frankrijk wordt uitgezet.
In juni 1848 neemt hij deel aan de opstand in Praag waarna hij in Dresden in mei 1849 actief betrokken raakt bij de opstand aldaar. Hij wordt gearresteerd en ter dood veroordeeld, uitgeleverd aan Oostenrijk, dat hem in 1850 uitzet, om in Praag in de gevangenis te komen en om in 1851 aan de tsaristische politie te worden overgedragen. Daar wordt hij voor drie jaar in een fort in Sint Petersburg gevangen gezet. In 1857 wordt hij naar Siberië verbannen, van waaruit hij in 1861 weet te vluchten. Na omzwervingen bereikt hij in dat jaar Londen.
Antiautoritaire Internationale
Omdat volksopstanden niet meer waarschijnlijk zijn, richt hij zich op ondergrondse groepen. Onderwijl werkt hij de fundamenten uit van een libertair socialisme – antikapitalistisch, anti-etatistisch, egalitair. Hiermee keert hij zich tegen het autoritaire socialisme van Marx. Hij trekt door heel Europa om zijn ideeën te verspreiden. In Italië richt hij de geheime internationale broederschap op. Daarna vestigt hij zich in 1868 in Genève, waar hij lid wordt van de lokale sectie van de Internationale ArbeidersAssociatie (IAA). Tevens richt hij de Internationale Alliantie van de socialistische democratie op. Die wordt door de IAA niet erkend omdat men slechts nationale organisaties toelaat.
In september 1870 is hij bij de opstanden in Lyon, van waar hij vlucht als die mislukken. Op 31 augustus 1872 worden tijdens het congres in Den Haag van de IAA, Bakoenin en James Guillaume, als gedelegeerden van de Jura Federatie, door de autoritaire socialisten uit de IAA gezet. In reactie daarop wordt op 15 en 16 september 1872 in Saint-Imier (Zwitserland) een congres belegd door de delegaties van de Italiaanse, Spaanse, Zwitser Jura federaties en de Franse en Noord-Amerikaanse secties van de IAA. Dit congres verwerpt de resoluties van het congres van Den Haag. De IAA is gespleten in een autoritaire (Marx) en een antiautoritaire (Bakoenin) beweging.
Op de eerste september van 1873 wordt in Genève een congres belegd van de antiautoritaire Internationale. De federaties van België, Nederland en Engeland sluiten zich hier bij aan. Bakoenin is inmiddels ziek en versleten en zal in Zwitserland (Bern) in 1876 overlijden. Hij laat een groot aantal teksten achter, die de basis gaan vormen van het antiautoritaire socialisme.
II. Scherpe kijk op denkbeelden van Marx
Tegen het uitbuitingssysteem
Het met elkaar vergelijken van de opvattingen van Bakoenin en Marx, werpt een licht op de verschillen tussen het communisme (Marx) en libertaire socialisme (Bakoenin). De actualiteitswaarde van deze benadering is, dat ze bijdraagt aan de verheldering van onze gedachte over dominantie. De positie die Bakoenin inneemt in de confrontatie met Marx, laat namelijk zien hoe hij anticipeert op de intrinsieke fout in de communisme opvatting van Marx.
Overigens is dit geen eenvoudige klus omdat de gedachten van de beide denkers evolueerden gedurende de tijd en gelet op hun ervaringen, waar zij lessen trokken uit de (politieke) gebeurtenissen. Bovendien kritiseerden zij beiden in hun hoedanigheid van antikapitalisten de concentratie van kapitaal in handen van enkelen. Maar als Bakoenin constateert dat arbeiders zich verburgerlijken, bestrijdt hij de simplificatie van Marx, die een revolutionaire kracht uit de groeiende verpaupering van de massa afleidt. Verder verwerpt hij het op de eerste plaats stellen van de economie. Bakoenin wil eerder naar de politieke situatie kijken. Daarbij onderstreept hij wat de beoordeling van die situatie aangaat, de aandacht voor factoren als de religie, de instituties, de mentaliteit.
Alle twee zijn, kan men samenvattend opmerken, tegen het uitbuitingssysteem. Bakoenin stelt evenwel de vrijheid in zijn denken voorop. Samen met zijn radicale keuze voor gelijkheid, levert dit de afwijzing op van alle vormen van hiërarchie. Dat doet hem weer alles wat gezag aangaat verwerpen, indien dat gezag niet is gekoppeld aan competentie en kennis. Het gaat dus om gezag dat wordt opgelegd, dat van buitenaf komt (wet, religie, ‘grijpen naar de macht’).
De klassenstrijd, Diego de Rivera, Palacio Nacional de Mexico, 1935
Bakoenin is daarmee het speerpunt van het antiautoritaire socialisme geworden, dat zich richt tegen elementen als de bureaucratie en het centralisme van de Internationale Associatie van Arbeiders (IAA). Dit betreft evenwel de elementen die door Marx worden verdedigd, juist om de macht in de IAA te grijpen. Door het antiautoritarisme als het hart van het anarchisme aan te wijzen, verdedigt Bakoenin de autonomie van de federaties van de IAA en beveelt een collectief afwijzen aan van beslissingen die ‘van boven’ komen.
Emancipatiestrijd
Het antiautoritarisme verbindt zich met het anti-etatisme. Men heeft dus in de staat niets te zoeken. Voor Marx verloopt de emancipatie van de arbeiders evenwel via de strijd om de politieke macht, dat wil zeggen via de verkiezingen die binnen een staatsverband verlopen. De een wijst dus de staat af en de ander wil de staatsmacht veroveren.
Bakoenin heeft een emancipatiestrijd voor ogen die zich richt tegen de bourgeoisie en waarbij de staat door een federalistische structuur van de maatschappij wordt vervangen. Die structuur is in lijn met de opvatting van Proudhon daarover. De staat is intrinsiek repressief en de macht is er gecentreerd. De deelname van de overheersten aan verkiezingen, zoals voorgesteld door Marx, is een verloren spel in de opvatting van Bakoenin. De heersers zullen niet aarzelen een democratie om te vormen in een dictatuur als zij voelen dat hun macht in gevaar komt.
Bakoenin wijst een ‘dictatuur van het proletariaat’ af omdat dit het overheersen van de arbeiders betekent. Hij schat in dat een partij die regeert en de productiemiddelen en de rijkdom controleert en beheert, zoals Marx het wenst, zal leiden tot het beslagleggen op alle machtsposities. Deze vooruitziende blik is gelet op de ontwikkelingen in Rusland na 1917 juist gebleken.
De libertaire ideeën hebben een zeker gehoor gevonden in de Zuid-Europese en Zwitserse secties van de IAA. Marx wilde deze invloed zien af te stoppen. Hij trachtte Bakoenin in een kwaad daglicht te stellen en hem te belasteren, zoals hem ervan te beschuldigen dat hij een geheime agent van de tsaar was (Marx ontkende dit weer). Wat daarvan ook zij, het lukte hem de antiautoritaire leden uit de IAA te zetten (congres Den Haag 1872). In reactie daarop werd op 15 september 1872 het congres van Saint-Imier gehouden waar de antiautoritaire Internationale werd opgericht.
Aan het slot van deze beschouwing kunnen we niet om een delicaat onderwerp heen: zoals Marx zijn vooroordelen had met betrekking tot de Slavische volken, was Bakoenin behept met een diffuus antisemitisme. Wat ons evenwel is nagelaten is de scherpzinnigheid van zijn inzichten gericht op de marxistische stellingen. Bakoenin nodigt ons uit waakzaam te zijn in de anarchistische beweging, om niet de poort te openen ten behoeve van het ‘grijpen van macht’.
III. Zijn Kritiek Op De Staat Nog Altijd Actueel
Onderdrukkingsapparaat
De staat wordt door anarchisten begrepen als een onderdrukkingsapparaat bij uitstek. Anarchistische denkers hebben van het centralistische karakter van de staat een kernpunt voor hun kritiek gemaakt. En de staat waarin de democratie heet te heersen ontkomt daarom nog niet aan die kritiek. Want in zo’n staat zien zij een regime dat in naam wel het volk voor soeverein houdt, maar waarin zij die via de stembus een regering vormen, het volk schofferen en onderdrukken met hun bestuurlijke activiteiten en hun wetgeving. Kortom, democratie als macht van het volk voor het volk is een lachertje.
Bakoenin is een van de grimmigste ontmaskeraars van statelijkheid. Uit het feit dat de staat de macht opeist om te heersen, leidt hij af dat de bevolking beoordeeld wordt als te onbekwaam en infantiel om zichzelf te besturen. Het eerste wat de staat doet, is een maatschappij inrichten met een hiërarchisch geconstrueerde bestuursvorm, met in de top de besluitvormers die hun beslissingen laten gelden voor hen, die evenwel niet bij de besluitvorming betrokken zijn geweest. Dit heet, hoe men het ook wendt of keert: opleggen van besluiten.
De visie van Bakoenin op de staat ligt verankerd in de wereld van het tijdperk waarin hij leefde. Dat tijdperk wordt eerder gekarakteriseerd door dictatuur dan de staat. Voor afgaand aan hem verkondigde ook Proudhon dit al. In zijn Algemeen idee van de revolutie in de 19de eeuw schreef deze: “Geregeerd worden betekent in de gaten gehouden, geïnspecteerd, bespioneerd, geleid, overgoten met wetten en reglementen worden”. Kijken we goed, dan zien we dat deze kwalificaties passen bij de staat, zelfs als er geen sprake is van dictatuur.
Bij Bakoenin, zoals ook bij alle anarchisten, wordt de kritiek op de staat geleid door een zucht naar vrijheid. Dat laatste betekent evenwel niet een verwijzing naar maar doen waarin men zin heeft ten kosten van anderen. Bakoenin geeft vrijheid de betekenis van ‘afwezigheid van onderdrukking van anderen’. En vrijheid is innig verbonden met gelijkheid.
“De macht moet niet worden veroverd, maar worden vernietigd”. M. Bakoenin
Anarchistisch federalisme
De staat stelt zijn eigen overheersende klasse in, die zijn eigen moraal en bestaansrecht kent. Als de staat zich niet uitdrukt in macht en religie, maar in een vrij stilzwijgend contract, dan belichaamt die staat een hoogste en collectief goed. Hij roept dan op tot opoffering voor hem – wat religieus klinkt. Die oproep doet hij omdat hij zich op de borst klopt de natie te vertegenwoordigen. Bakoenin verzet zich tegen een dergelijke heiliging, dat wil zeggen tegen wat hij de ‘theologie van de staat’ noemt. En dat is nog steeds actueel. Andere scenario’s om de maatschappij te besturen zijn daardoor moeilijk voor te stellen.
Bakoenin verdiepte de denkbeelden over federalisme van Proudhon. Bakoenin werkte een politiek en contractueel federalisme uit, waarop een nieuwe sociale orde rust die de individuele vrijheid en de egalitaire solidariteit ondersteunt. Dit sociale ideaal vormt het richtsnoer voor het vervangen van dirigisme door zelfbestuur, gedragen door gefedereerde communes (gemeenten) en vrije associaties van aan elkaar gelijke individuen: industriële arbeiders, agrariërs, kunstenaars…
Dit anarchistische federalisme, waar sprake is van combinaties van wederzijdse hulp en het laten verdwijnen van hiërarchie, is ver verwijderd van het statelijke federalisme zoals we het kennen van het hedendaagse Duitsland en dat van de Verenigde Staten. Voor hedendaagse anarchisten is het beter de experimenten van de FORA (de Argentijnse regionale arbeiders federatie) en die van de Spaanse CNT te bestuderen.
IV. God Noch Meester
Religie
In de 19de eeuw is de religie een telkens terugkerend onderwerp. De analyses ervan vinden plaats binnen de context van die tijd: in een Europa waar het christendom heerst en waar de kerken invloedrijk zijn, hoewel de laïciteit (scheiding kerk en staat) en het positivisme (in de wetenschappen) groeiende was. Bakoenin, van oorsprong Rus, leefde in die periode. In Rusland had de orthodoxe kerk een aanzienlijke economische en politieke macht. Die kerk steunde het onderdrukkende tsarendom en het feodale systeem. Niet vreemd dus dat religie een van de door Bakoenin verkozen mikpunten werd en dat dit bij hem uitloopt op een strijd voor het atheïsme.
Maar voor hem is er meer aan de hand. Het is met name het feit dat religie een obstakel vormt voor de revolte waarop hij aanstuurt, dat hij de religie bestreed. Wat hem vooral in de weg zit, is dat het christendom berusting predikt. Het volk dat in armoede leefde conformeerde zich kritiekloos aan de religieuze tradities. In plaats van zich te verheffen, dacht het zijn heil in de kerk te vinden.
Bakoenin analyseert de staat en religie ‘gespiegeld’: beide zijn gegrondvest op het beginsel van de hoogste macht, onverenigbaar met emancipatie. Beide beslissen over het leven van mensen door hun gedachten te formatteren. Beide hebben als vooronderstelling dat de menselijke natuur slecht is. De kerk levert er de verklaring voor en de staat neemt het op zich de mens tegen zich zelf te beschermen. De religieuze en politieke machten voeden mensen op en moraliseren hen.
Bakoenin beveelt de praktijk van een kritische filosofie warm aan. Die zal de vrucht zijn van de zelfstandig denkende mens. Dit komt te staan tegenover de opgedrongen verordenende politieke en religieuze moraal. In vele geschriften komt hij herhaaldelijk terug op de kwestie van het bestaan van goden. Als die werkelijk zouden bestaan, dan moeten we ze subiet laten verdwijnen. Want met behulp van hen en in relatie met hun vertegenwoordigers, staat en kerk, wordt er een wereld gecreëerd waarvan het heet dat de mens die niet kan bestrijden (want moet aanvaarden zoals die is).
Libertair ideaal
Dit betekent dat het libertaire ideaal zich niet kan ontwikkelen zonder een eind te maken aan het irrationele geloof in het bestaan van god – een geloof dat het individu tot een onderworpene maakt. Bakoenin stelt de verering voor god aan de kaak die maakt dat mensen voor hem knielen. God is alles, de mens is niets en zijn bestaan is slechts mogelijk onder het jeuk van de heiligheid. Tevens creëert de religie een hiërarchie tussen mensen: aan de ene kant zijn er de geestelijk leiders en aan de andere kant de gehoorzame gelovigen.
Religie en geloof vervreemden het individu van zichzelf. Het volgt slechts opgelegde dogma’s, die geacht worden door god te zijn uitgevaardigd. Daaruit volgt dat de drang tot vrijheid, de bron van het denken van Bakoenin, niet in overeenstemming is te brengen met staat en religie. Bakoenin verdedigt het idee dat mensen zich kunnen ontwikkelen zonder de hulp in te roepen van het sacrale, of dat nu van religieuze of politieke aard is. Die ontwikkeling kan plaatsvinden via onderwijs dat de autonomie en het vrije denken vooropstelt. Hierin wordt de mogelijkheid gezien om kennis de rol van bevrijder van de religieuze falsificaties te laten spelen. Het verlicht de wereld waarin wij leven.
Heden maken we een zekere terugkeer van het religieuze mee en een opkomst van fanatieke religieuze splinterbewegingen, die trachten hun zienswijzen op te dringen. In dat licht is het nodig andere geluiden over religie te laten horen en te laten zien hoe het proces van de vervreemding werkt en het spel van de religies wordt gespeeld.
V. Anarchisme En Moraal
Een revolutionaire moraal
Een van de vooroordelen over anarchisten is dat zij geen moraal kennen. Welnu, het anarchisme gaat uit van een concrete gelijkheid van mensen die gestoeld is op horizontale relaties en geen machtsbasis kent. De waarde van de wederkerige hulp, ontwikkeld door Peter Kropotkin, vormt het centrum van het libertaire ideaal. Het levert het beginsel ten behoeve van regulering van gedrag van mensen ten opzichte van elkaar en tegelijkertijd is het een van de bestaansvoorwaarden voor een anarchistische samenleving. Die samenleving is niet te begrijpen zonder vrijheid, wat niet verward moet worden met wispelturigheid en egoïsme.
Het bijzondere van het anarchisme, als een van de politieke stromingen in deze wereld, is dat het politiek en ethiek vermengt. Bakoenin, een van de figuren die dat doet, stelt de particuliere moraal tegenover de staatsmoraal. Die laatste is gebaseerd op de heiliging van het staatsgezag en de rechtvaardiging van immoreel handelen zoals oorlogvoering. Bakoenin beveelt een revolutionaire moraal aan die niet zonder vrijheid denkbaar is. In de confrontatie met het autoritaire, marxistische socialisme, onderkent hij de gevaren van een politiek systeem als het geen aandacht schenkt aan menselijke relaties.
Bakoenin, afkomstig uit een Russische aristocratische familie, kwam in opstand tegen het feodale en aristocratische systeem. Vele jaren heeft hij in de gevangenis doorgebracht, wat ongetwijfeld zijn verlangen naar vrijheid heeft gevoed. Desondanks heeft hij die steeds als een tussenmenselijke relatie begrepen. In zijn God en de Staat heeft hij dit verduidelijkt: ‘Ik ben niet werkelijk vrij als niet alle mensen om mij heen, mannen en vrouwen, vrij zijn. De vrijheid van de ander, verre van een beperking of een ontkenning van mijn vrijheid te zijn, is juist de noodzakelijke voorwaarde en bevestiging ervan’.
Vrijheid bij Bakoenin staat niet in tegenstelling tot vrij aanvaarde organisatie. Hij onderstreept de noodzaak van discipline bij het voeren van actie, van gezamenlijk werken, van het verrichten van onderlinge krachtsinspanningen. Hij verwerkt in deze kijk op vrijheid, de erkenning en de waardige behandeling van de ene mens door de ander. De vrijheid is dus niet een verschijnsel dat op zichzelf staat. Het is een relationeel en een wederkerig begrip.
Een dergelijke benadering van vrijheid waarmee waardigheid is verbonden, impliceert tegelijk dat vrijheid en gelijkheid met elkaar verstrengeld zijn. Alle mensen zijn gelijkwaardig, wat meebrengt dat er geen hiërarchische verhoudingen bestaan. Door Bakoenin wordt het onderlinge dienstbetoon, zoals Kropotkin dit later zal uitwerken, vooruit geschoven. Mensen moeten elkaar bijstaan, ondersteunen, om op die wijze rechtvaardigheid te verzekeren.
Hij brengt hiermee een gedragscode ter sprake waarmee hij oprechtheid aanbeveelt. Als men iemand binnen een organisatie of maatschappelijk bestel iets verwijt, doet men dat openlijk en in het bijzijn van de betreffende. Het onderlinge dienstbetoon leidt er dus ook toe dat men niet lichtzinnig over elkaar oordeelt. Want het kan niet om een ‘proces’ gaan – zoals binnen het autoritaire socialisme gebeurt – maar in tegendeel, het gaat ‘om broederlijke en onderlinge controle van een ieder door allen’ (uit een brief aan Netsjajef, 2 juni 1870).
De anarchisten, in navolging van Bakoenin en vele anderen, zijn zich bewust dat het politieke libertaire ideaal zich niet laat begrijpen zonder een opvatting omtrent menselijke relaties. Aan deze opvatting zijn ethische beginselen te ontlenen die er het fundament van vormen. Het praktiseren ervan in het dagelijks leven gaat niet vanzelf. Aanspraak maken op het anarchisme is daarmee ongetwijfeld een uitdaging aan zichzelf.